DAGBOEK -  DE WEG NAAR HET EINDE...

Zoektocht

                                                                                                                                                  (6 april 2012)

De dag begint hopeloos. Ik heb moe, heb erge hoofdpijn en voel me rot. Ik sta op met veel tegenzin. Wassen, aankleden en zo lang mogelijk in mijn kamer blijven. Dan op naar de pillen. Krijg ik ineens twee capsules minder dan gisteren. Gisteren zat de effexor er al bij en mijn gesputter hielp niet. Er wordt de hele dag gesputterd, dus waarom ernaar luisteren? Dus krijg ik ze door mijn strot geduwd, maar ik sta op bijzonder ‘onverschillig’ en stop gehoorzaam een hand pillen in mijn mond. De groeten.

 

Nog even terug naar m’n kamer om wat onduidelijke dingen te doen, om vlak voor het ontbijt aan tafel te verschijnen. Ben ik voor de verandering mijn bril kwijt. Er is niets dat erger is, tot nu toe dan. Maar ik kan ‘m echt niet vinden. Dan maar zonder bril naar het ontbijt. Gezelschap voor de pillen. Ondertussen wordt mijn hoofdpijn steeds erger en na het ontbijt ben ik misselijk. Migraine. Ik vraag er medicatie voor en duik in bed. Aa… daar is mijn bril: tussen bed en muur geklemd.

 

Balen, zeg. Zowel de inname van de medicatie als de actie ‘terug naar bed’. Ik slaap weer snel en wordt met lunchtijd wakker gemaakt. Ik wil er niet uit en zeg, dat ik de lunch oversla. Ik krijg een kleine berisping, begrijpelijk, maar ook wat ik wil: in bed blijven. Rond 13.30 weer geklop. In ben helaas wakker, maar akelig van het migraine middel. Ik roep al dat ik kom. Als de deur opengaat, stapt Lief binnen. Betrapt! Ze komt wat spulletjes brengen waar ik om gevraagd heb. Fijn om haar te zien. Zo vertrouwt.

We drinken een kop thee in de huiskamer.

 

Vlak nadat ze vertrokken is en ik zonder bril aan vilten bloemetjes werk, staan er ineens twee vage figuren naast me. Ik ben nog steeds suffig, koud en gaperig; o ja, de arts. We hebben nog een afspraakje, omdat we elkaar niet meer zien tijdens mijn verblijf. Ik vertel onder andere van de miskleun met de effexor en over het feit dat er geen bloed is afgenomen gisteren, zoals afgesproken. Van beide zaken baalt ze.

Ik zag, dat er bij iemand bloed werd afgenomen op een of andere gang. Het schoot me nog te binnen.

O ja, ik moet ook aan de naald. Onduidelijk mompelend noem ik het, maar ik krijg geen reactie. Ik ben voortdurend bang dat ik een ander ‘stoor’, dus laat het hier maar bij. Ik wacht wel af in de huiskamer tot ik word geroepen. En dat gebeurt niet. Ook goed! Ik weet niet meer hoor, hoe ik me moet/wil en kan gedragen. Bijna weer de ‘grijze muis’ van lang geleden.

 

Na het gesprek met de arts, toch maar weer naar mijn kamer. Dan kan ik een beetje ervaren, hoe ik me nu eigenlijk voel. Het is al snel duidelijk: ik heb nergens zin in, hunker naar bed en voel me doodongelukkig. (Had ik anders verwacht?). Ik kan het enige verlangen, dat nu bestaat niet weerstaan. Om tot een compromis te komen ga ik met mijn kleren aan óp bed liggen en leg de nodige warme dingen over me heen. Voor het geval dat… zet ik mijn wekker op 16.40 uur; de tijd voor de dagafsluiting.

 

Ik neem mijn iPod mee om nog even een spelletje Bejeweled te spelen, voor het zover is.

Het voelt waardeloos om over mijn dag te praten. Ik geloof, dat ik zelfs mijn tanden vergeten ben te poetsen. Ik weet het allemaal niet meer hoor. Ik faal en ben teleurgesteld in mezelf. Mijn dag - nachtritme is een fysiek mankement geworden. Mijn wil te zwak om er tegenin te gaan. Wie ben ik toch en wat hoort bij mij? Weer die vraag.

Na de warme maaltijd weer een hopeloos voorval. Ik kan mijn iPod niet vinden. Mijn sleutels was ik nog niet kwijt, maar kom ik bij het zoeken tegen op het aanrechtblad. Da’s mazzel, bijna een cadeautje. Maar het missen van mijn iPod vind ik zó erg dat ik wil vloeken en schreeuwen, schoppen en slaan. Een medecliënt laat mij weten, dat je hier zo je spullen kwijt bent, omdat ze die kunnen ruilen voor een zakje wiet. Meteen gaan mijn gedachten uit naar iemand die dat wel eens zou kunnen doen. Fijn. Gelukkig dat ik zo geremd ben, want borderline wil onmiddellijk gaan beschuldigen en zijn recht gaan halen. Ik bouw alleen maar nóg meer spanning op.

 

Ik ga naar mijn kamer, om mijn boosheid te kunnen voelen en er misschien uiting aan te kunnen geven. Ik kom binnen en zie mijn iPod liggen. Gelukkig, maar toch voel ik me rot. Is dit een beginnende dementie, of wat? En waarom een onterechte verdenking? Zo ben ik helemaal niet, of wel? Zoek jezelf, krijg ik als boodschap en ik heb geen idee waar te beginnen.

                                                                                                                                                                                                      

Een schets

                                                                                                                                                                                        (19 maart 2012)

Lief is een boerendochter. Vader had een landbouwbedrijf waar hij met hart en ziel zijn passie bedreef. In hun karig ingerichte huisje hing een schets aan de wand. Hij was er gek op, niet in de minste plaats omdat het een boerenwerkzaamheid weergaf, die ook hij nog had toegepast, in vroeger tijden. Het waren zware tijden en zwaar werk, dat heel precies moest worden uitgevoerd. Wat was hij er trots op, dat hij er goed in was. Later hing het bij Lief aan de muur en ik vond het een vreselijk ding. ‘Gooi weg, dat ding’, wilde ik nog weleens uitkramen. Lief zei niet veel, behalve dat het altijd bij hen in de boerderij had gehangen en dat het om die reden waarde voor haar had.

Toen we verhuisden naar onze huidige woning, verdween het uit het zicht. Geen idee waar het is gebleven. Ik heb het nooit meer terug gezien.

Misschien een vreemde wending in het verhaal, maar kennen jullie het televisie programma: ‘Het Vertrek?’ Het vertelt over mensen, die hun geluk elders zoeken. Meestal ver weg. Voor het beste resultaat, denk ik dan altijd. Ze verbranden alle schepen achter zich en gaan, vaak nog met vage of halve plannen, de boer op. Zoiets als ik nu doe, maar toch een beetje anders.

Hartverscheurende afscheidstaferelen levert het vaak op: heerlijk voor de kijkers, die kunnen stiekem meesnikken, want waarom zou je anders kijken?

Ik kijk nooit naar dit soort tranentrekkende programma’s. Maar Lief is er gek op; gaat er helemaal in op. Ik zit erbij, te overleven of te handwerken. Ongewild komen er dan toch af en toe beelden en geluiden door.

Ondanks het keiharde werken dat ze moeten doen en alle tegenslagen, die ze te voorduren krijgen, verwonderd het me, dat ze ook vaak, het voor hen ‘ware’ geluk vinden. Na een tijdje dan. Natuurlijk gaat het altijd om het soort mensen, die vele eigenschappen gemeen hebben. Ze zijn in de eerste plaats helemaal niet ongelukkig met hun huidige bestaan. Dat zegt nogal wat. Bijvoorbeeld dat het hardwerkende, positieve mensen zijn met een laag tevredenheidniveau. Verder zie ik dat ze geduldig zijn, flexiebel en evenwichtig. Vastberaden hun doel te bereiken en uitstekend met tegenslagen weten om te gaan.

Ja, als ik zo was, zou ik ook mijn dromen najagen. Maar ik heb zelfs geen dromen, dus kan ik gewoon blijven wie ik ben.

Toch is het leuk om te zien als die mensen slagen in hun opzet. Dat geeft mij zelfs een soort ‘blij’ gevoel. En dan maar zien vol te houden, anders zijn de rapen goed gaar, denk ik er dan meteen achteraan.

Afin, onlangs zat ik weer op de bank en stond de tv op ‘Het vertrek’. Deze mensen hadden niet de behoefte om naar verweggistan te vertrekken. Ze hadden hun hart verpand aan een Oost Europees land. Toch nog een heel eind, hoor. Als ik me goed herinner was het hun plan om op een heel groot stuk land (ja, dat hebben ze daar nog), een nudistencamping te realiseren. Daar heb je niet veel voor nodig, volgens mij. Lekker luchtig.

 Maar hoe houd je het gras kort als je geen elektrische zitmaaier hebt. Je kunt een bedrijf niet starten met alle wenselijke faciliteiten. Eerst maar eens inkomsten.

Toevallig was de eigenaar vriendelijk en goedgebekt en had in know time een hele groep autochtonen om zich heen. Een ervan zou de eigenaar wel leren hoe vakkundig de plaatselijke bevolking deze klus uitvoerden. Hij kreeg les in het maaien met een zeis. Zo zie je maar, je komt er wel met de juiste eigenschappen.

Als bij toeval vond ik enkele dagen geleden, de schets terug. Mijn hart sloeg een paar slagen over toen ik zag wat het voorstelde. Een man met een zeis. Deze toevallige vondst kwam mijn leven binnen met een mokerslag. Er was een klik, een aanwijzing voor mij in het kunstwerk. Sinds gisteren hangt het opnieuw in onze kamer. Niet teveel in het zicht, maar aanwezig.

 

Hoe toevallig kunnen zaken lopen en elkaar raken?

De appel valt niet ver van de boom                                                                                          (21 maart 2012)

 

‘Helaas’, is meteen mijn mening. Dat betreft dan mijn geval. Als kind durfde ik niets, behalve een aantal extreme zaken die vast nog weleens aan bod komen. Bang voor heel veel, vooral voor gewone dingen, die mijn leeftijdgenoten zich allang hadden eigengemaakt.

Ik heb het over de tijd waarop mijn leeftijdgenoten en ik zo’n acht jaar moeten zijn geweest.

Na het kotsten thuis, ging ik nog na kokhalsend naar school en hoopte ik betrokken te raken bij een verkeersongeluk, zodat ik weer naar huis kon. Ik keek wel uit om ook maar een kik over mijn angsten te geven, thuis. Als mijn broer, om niets, verrot gescholden werd, en aan zijn haren door het huis getrokken werd, onderwijl geschopt en gestompt door onze levensgrote vader, wat kon mij dan te wachten staan? Jammerend van ellende smeekte mijn broer om genade en beloofde mijn vader alle onderdanigheid, die hij maar verlangde. Mijn moeder stond erbij te gillen: olie op het vuur van pa. Ook zij kreeg dus de nodige slagen en stompen. En ik? Ik verstopte me. Op de wc of in mijn slaapkamer. Met mijn oren dichtgedrukt, snottebellen huilend alsof mijn hersenen eruit moesten, wachtte ik tot het over was.

 

Iedereen deed alsof er niets gebeurd was, naderhand. Mijn vader ging altijd weg, om af te koelen waarschijnlijk. Toen ik nog peuter was hoorde ik vanuit mijn ledikantje na heel veel lawaai en geschreeuw, de buitendeur hard dichtslaan. Dan wist ik dat mijn vader weg was. Het maakte me zo vreselijk bang. En met elke slag van de deur werd de angst groter, dat ik mijn vader nooit meer zou terugzien. Mijn moeder stelde mij gerust met steeds dezelfde smoes. Hij was in de kelder aan de solex van mijn moeder knutselen. Die smoes ging er heel lang in, maar het maakte de angst niet minder. Laat in de nacht hoorde ik de sleutels in het sleutelgat en werd ik rustiger. Dan pas kon ik me ontspannen en gaan slapen.

Ik was een vaderskindje en dacht zijn uitspattingen al op heel jonge leeftijd te begrijpen. Wat had ik een intens medelijden met alle drie. En ik? Ik had het vaak gedaan volgens mijn moeder. Want ik had nooit geboren moeten worden, dat had alle ellende veroorzaakt. Het deed pijn, ging heel diep en ik begreep het niet.

En nu? Denk ik nog beter te weten wat de reden was van de veelvuldige mishandelingen. Niet anders, maar gedetailleerder. Het zit in me, is een deel van mijn zijn geworden en bepaald mijn gedachten, emoties en vooral gedrag. Gedrag, dat ik heb leren beheersen (en waarvoor de prijs onnoemlijk hoog is). De gedachten en emoties zijn nog hetzelfde en zitten vlak onder de oppervlakte. Telkens slaat het toe en moet ik mezelf pijnigen om mijn beheersing te behouden. Een belangrijke reden van mijn isolerend gedrag, thuis.

De appel valt echt niet ver van de boom.

‘Elk pad…                                                                                                                                                                                                                (19 maart 2012)

 

… ontstaat door het te bewandelen’, las ik eens.

Mijn besluit staat vast, ik ga aan de wandel. En zie wel waar ik uit kom. Hoewel ik een richting en een zeker doel in mijn hoofd heb, ben ik volslagen onbekend met de weg.

 

Ik heb geen idee van de monsters, lokkende gedachten, en liefdevolle heksen die ik ga tegenkomen.

Er is niet veel nodig om mee te nemen. Armen vol liefde, om weg te geven aan dierbaren, en mijn vastberadenheid. Dat zijn de pijlers van mijn bagage. O ja, en Knorretje gaat natuurlijk mee. Een concrete herinnering aan betere tijden. Toen ik nog tegen de weg vocht die ik nu ga. Moedig, grappig in zijn onnozelheid en altijd bang iets niet te kunnen. Bibberend, tanden klapperend en stotterend houdt hij zichzelf voor, dat je voor je vrienden alles overhebt. Daar ben je vrienden voor, toch?

Haast heb ik niet, dus wacht ik rustig het moment af om te vertrekken.

 

Mijn levensgezel is ziek van mijn voornemen, zij houdt mij liever hier. Ze straalt een pijn uit, die mij bijna de vraag doet ontlokken met mij mee te gaan. Maar daar moet ik eerlijk gezegd niet aan denken. Ik ken deze uitstraling maar al te goed. Zeker al tien jaar en telkens voel ik me schuldig. Waarom? Ze kan me toch verlaten. Ik ben toe aan mijn eigen leven, zonder haar, dus nu ga ik maar.

 

Mijn kinderen weten het nog niet. Dat moet stapje voor stapje gaan, vind ik. Zo komt mijn zoon vanmiddag thuis en vraagt aan mij hoe mijn dag is geweest. Voorzichtig vertel ik hem de waarheid. Ik vraag of hij weet wat een depressie is. ‘Ja’, is zijn antwoord. Dat is niet voldoende voor mij. Ik vraag hem het met zijn eigen woorden te omschrijven. ‘Nou ja, dan voel je je heel erg rot en heb je nergens zin in’. ‘Ben jij wel eens depressief?’ vraag ik hem terwijl we elkaar bloedserieus aankijken. Zegt ie ‘ja’, de idioot. Ik schrik me dood en mijn hard slaat op hol. Ik maak hem duidelijk, dat ik het bloedserieus meen en dat hij hier geen grapjes over moet maken. Hij ontkent het nu en zegt ‘sorry’. Ik ken hem, en het is zo karakteristiek voor hem om altijd het tegenovergestelde antwoord te geven, dan verwacht, of werkelijk is. Ik leg het hem uit en peil hem dieper dan ik ooit kon. Ik twijfel. Hij probeert het goed te maken door een liefdevol gebaar te maken en oprecht te zeggen: Het komt wel goed, schatje’.

We praten verder over de mislukte therapie die ik pas heb beëindigd en dat ik om die reden nu weer heel erg depressief ben. Hij eet gezellig bij mij aan tafel en als hij naar boven verdwijnt zegt hij nogmaals ‘het komt wel goed, schatje’ gevolgd door een knuffel.

Mijn eerste voorzichtige stapjes zijn een feit.

Lente                                                                                                                                              (21 maart 2012)

 

Wie weet de laatste.

Je zult ze de kost moeten geven die overtuigd zijn van het vergaan van de wereld dit jaar, in december.

Voor mij wordt het terugblikken en feesten. Als dat laatste wil lukken, kom ik misschien tevreden bij mijn einddoel aan.

Er is weer kleur in de natuur. In het snel groeiende gras verschijnen achtereenvolgens: krokussen, narcissen, paardenbloemen, blauwe druifjes en ga zo maar door. Toch zijn de madeliefjes de eerste dappere zomerbloempjes.

Ik denk aan mijn peuterdochter; veertien jaar geleden. We namen een superlief klein mandje mee met een heus hengseltje en klepjes die open en dicht konden. Voor dochterlief was het een verrukking om steeds opnieuw een bloempje te vinden. Vanwege haar, nog beperkte zichtveld, waren het niet de mooiste exemplaren. Ze plukte de bloempjes. Letterlijk. Dat gingen we toch doen! Ik liet ook de steeltjes eraan, dan zette ik ze in een piepklein vaasje op de seizoenentafel. Ik liet haar zien hoe een krans te maken van madeliefjes, maar daar kwam ze niet voor en had er ook helemaal geen geduld voor. Haar verrukking bestond uit zoeken en vinden, zoiets als paaseieren zoeken.

 

Deze lente ga ik alleen op pad, mijn pad. Ik trek eropuit en zoek een groot zonnig grasveld vol madeliefjes. Laat me zakken op de vochtige grond en met alle geduld rijg ik de ‘circle of life’, zolang ik kan. Misschien wel een die vier keer om mijn nek past. Dan rijd ik langs de lammetjes en neem alle tijd om hun gekke bokkensprongen en onhandige bewegingen te observeren. En als de eenden komen bedelen geef ik ze handenvol brood. Kleine stukjes, die ik thuis zorgvuldig gesneden heb. Ik voel nu al een glimlach op mijn gezicht verschijnen. Zodra (en dat is al snel), er mooi gevormde en heerlijk ruikende hyacinten te koop zijn, haal ik er een paar in huis en ga in het zonnetje aan de tafel de bloempjes rijgen. En genieten van de geur en de wassen, ietwat vet aanvoelende bloempjes die door mijn handen glijden en een ketting rijgen. Die uiteraard ook tot een cirkel worden gebonden. Ik hang ‘m op in de kamer als symbool van steeds terugkerend leven. En niet in de laatste plaats om van te genieten.

 

En later, als de Vlierbessen bloeien, pluk ik alle bloemen en schud ze los over mijn pad. Als witte sterretjes die mij de weg wijzen. Dan kan ik altijd nog de weg terug vinden…

En als het plassen regent, neem ik alle tijd om de watercirkels te bewonderen en de luchtbellen die eruit omhoog borrelen te zien uiteenspatten. Deze lente wordt een feest van genot, van terugblikken en overdenken. Ik trek de duinen in en laat mezelf verdwalen (wat niet moeilijk is voor mij). Mijn pad volgend naar, geen idee. Ik neem wel een warme slaapzak mee, een zaklantaarn en wat foerage. Verdwalen oké, maar zonder al te veel ontberingen. Het lijkt me spannend, een uidaging aan zoveel in mij. Dat wil ik meemaken. Deze laatste lente. En wie weet vind ik daar mijn doel.

 

De saaiheid van dit alles zal mij, in mijn laatste lente niet te pakken krijgen. De saaiheid, die ik altijd ervaar vanwege de voorspelbaarheid waarin de plantjes aan de aarde ontspruiten. Nooit zal de volgorde eens anders zijn. In het korte tijdsbestek van een mensenleven, zie ik geen uitdagingen van de mij omringende natuur. Het is elk jaar hetzelfde. En iedereen praat erover. Waarom? Wees stil en luister naar de natuur. Ik trek mijn gordijnen dicht en kruip in bed. Al dat moois verdwijnt weer voor je het in de gaten hebt. Dus zie ik het liever allemaal niet. Jarenlang verlangde ik naar de lente, als een medicijn. Wat, als het weer een prut seizoen werd? De teleurstelling was heftig, te heftig. Dan moest ik weer een heel jaar lang verlangen naar… beter.

Ik wil niet meer verlangen. Nooit meer. Verlangen doet teveel pijn.

Kut (excusé le mot),

                                                                                                                                                                                                              29 maart 2012

Zouden velen zeggen, zoals ik me nu voel.

Afgelopen nacht uit drie stevige nachtmerries ontwaakt. De laatste keer begeleidt met de tekst:‘Ik ben kapot!’ Wegwezen hier, onmiddellijk’, is mijn eerste reactie. En ik voel mij nog kapot, vijf uur later. Ze hebben zoveel invloed op me, die dromen. Ik kan ze allemaal herleiden tot gebeurtenissen uit mijn leven. Dat spookt maar rond en lijkt niet van plan zich ooit uit mij terug te trekken.

 

Na mijn haastige vertrek, rijd ik van hot naar her binnen Alphen. Op allerlei cruciale punten ligt Alphen op de schop. Ik laat me leiden door de omleidingsborden. Af en toe herken ik bepaalde punten. Mijn eerste doel bereik ik pas nadat ik er twee keer langs ben gereden; gewoon uit verwarring. Ik koop wolvilt om klaproosjes te maken. Ondertussen maak ik een opmerking over alle mooie kleuren en wijs daarbij het korenblauw aan. Ik vertrek met mooie kleuren groen en rood.

Op naar Intratuin voor dierenvoer. Ik loop toch ook maar even langs de meeste planten: het zegt me niets. Geen idee over wat er leuk staat bij elkaar in de bloempotten tussen ons en de buren. De buren waarmee we gebrouilleerd zijn. Tien jaar geleden brak het contact in duizenden scherven. Een contact zoals we nooit eerder hadden. Alsof we familie waren, zo goed. Door mij en de buurman ontstond er een conflict van jewelste en knalde de hele zaak. De nachtmerries spreken boekdelen.

 

Die plantjes moeten nog maar wachten dan. Voorheen was het Liefs’ taak en hobby om te tuinieren. Het interesseert haar niet meer en daar handelt ze naar. Maar wij hebben wel een afspraak met de buren (alles verloopt schriftelijk en werkt goed), dat we om het jaar voor de potten zorgen. Waarschijnlijk de belangrijkste reden, dat Lief het niet meer interesseert. Ze haat de buren en negeert alles. ‘Waar je niet over praat, is er niet’, is haar overtuiging. En die overtuiging is heel hardnekkig.

We hebben verantwoordelijkheden ten aanzien van de buren. Dat trek ik me aan en ik voel me verplicht die taak op me te nemen. Maar ik kan het niet. Niet nu. Ik ben te verward.

 

Even later, weer thuis, bedenk ik me weer iets dat ik vergeten ben. Korenblauw vilt heb ik nodig. Ik sprak zelfs nog over de kleur, maar het gaf geen enkele klik in m’n hoofd. Toch maar weer terug. Door alle afzettingen en omleidingen verdwaal ik in een hoek van Alphen waar ik nooit kom. Tom erbij gepakt, die er ook lang over doet om de juiste aanwijzingen te vinden.

Nog even naar Hoogvliet. Opnieuw gaat alles verward. De volgorde van de dingen ben ik volledig kwijt en doe steeds alles verkeerd. Brein slaapt diep. Al een langere tijd. En ik ga het niet redden zonder hem. Wil het ook niet zonder.

En dat op de dag waarop de Loesjes scheurkalender schreeuwt:

De dood

Dat is pas

Een reden

Om te genieten

Meer van hetzelfde

 (30 maart 2012)

 

Helemaal gek, word ik van die extreme verwardheid. Vanmorgen weer zo’n verhaal. Dingen niet kunnen vinden. Dingen kwijt zijn. Dingen verkeerd doen. Verdwalen. Gebeurtenissen niet kunnen herinneren. Afspraken vergeten. Niet op woorden kunnen komen en ga zo maar door.

Dit heb ik niet eerder gehad ik mijn leven. Het is al een poosje aan de gang, maar ik vermoed dat de afbouw van de Wellbutrin het verhevigt. En zoals het met zoveel het geval is, verdraag ik het niet.

Ik word woedend en ga naar bed. Weiger om opnieuw naar buiten te gaan. Het voelt gevaarlijk. Vraag me af of ik de crisisdienst in Leiden moet bellen. Weekend daar zijn en een week eerder beginnnen in de ADO. Het kan elk moment zover zijn, al blijf ik toch liever thuis. Mijn gezinsleden raken steeds verder van me af.

Pauze

(4 april 2012)

 

Of ‘time out’, of what’s in a name. Het komt hier op neer: even een korte opname. Om tot rust te komen? Nou nee, meer om úit mijn rust te komen. Dag-nachtritme, dagstructuur, dus eigenlijk alles op z’n tijd, zoals gebruikelijk schijnt te zijn. Een goede aanloop naar de acute dagopvang (hierna ADO), waar ik dinsdag deel van ga uitmaken gedurende zes weken. Opnieuw in de Keerkring in Oegstgeest.

 

Het begint meteen al: morgen om 8.00 uur opstaan en 8.45 gezamenlijk ontbijt. En dan! Hemeltje lief een hele dag voor me. Een dag om dingen in te doen (pff).

Ik ben nog geen twee uur binnen, en kan zeker al tien schema’s maken. Niet te geloven. Wie ben ik in vredesnaam. Iets, dat ik me nooit hoef af te vragen, omdat ik dat doodgewoon stel naar gelang mijn stemming. Arm thuisfront. Weg rust. Hallo stress en angst.

 

Ik krijg een kamer toegewezen op de afdeling ‘zwaardere gevallen’, maar verblijf op de andere gesloten afdeling. Geen idee of ik nou op een of twee zit. Ik ben al blij als ik m’n kamer in een keer weet te vinden. In de avond gaat de deur tussen beide afdelingen dicht. Nou ben ik nogal een draaikont, dus ga even op mijn kamer iets halen. Dat kan nu dus niet zomaar. De deur wordt door de verpleging geopend, ik kom terecht in mijn kamer en ben acuut vergeten wat ik kwam doen. Ik kan er met geen mogelijkheid opkomen. Ik weer terug. Weer die deur. Even later, ja hoor! Het schiet me te binnen. Ik stel het nog maar even uit, maar mijn kamer is nu eenmaal dáár. Kan ik er wat aan doen? Toch maar weer ‘storen’. Dit is niet handig. Zo durf ik straks niet nog eens naar mijn kamer. Ik stel naar de verpleging, dat dit wel erg onhandig is en daar zijn ze het mee eens. ’s Avonds dus op de afdeling ‘zwaardere gevallen’.

 

Zo stil en gespannen het aanvoelt op, zeg maar, afdeling een waar weinig wordt gepraat, zo rumoerig het is op afdeling twee. Hier zijn hoofdzakelijk mannen. Gewoon aardige, vriendelijke mannen. De een loopt voortdurend voor zich uit mompelend heen en weer, de ander ziet er zo lief en kwetsbaar uit en ondertiteld GTST met steeds dezelfde zin: ‘Goed geacteerd, zeg’ Een lange zeer magere jongen (jong zijn ze in mijn ogen allemaal), stelt zich aan mij voor en schrikt van mijn ‘stevige’ handdruk. Hij herhaalt het

nog een paar keer. Een stevige handdruk, van mij? Ach, arme jongen, wat mankeer je.

 

Het is een in en uitlopen, want er moet veelvuldig gerookt worden. Er is ook een vrouw op de afdeling. Heen en weer dreutelend en mompelend komt ze af en toe in beeld. Vanmiddag huilde ze. Ik kreeg meteen de behoefte om naar haar toe te gaan en haar steun aan te bieden. ‘Hallo, je bent niet op de site hoor!’ krijg ik het commentaar. Ik moet me bedwingen. Daar ben ik hier niet voor. Vanavond hoor ik haar ook regelmatig dat huilgeluid maken. Ik begin te twijfelen. Is het wel huilen? Het lijkt erop dat er weinig nuance is tussen huilen en lachen. Ja, dat kan op een plek als deze. En een lief uitziende jonge vrouw, volslank. Niet zo dik als ik. Ze loopt de hele dag met een hoog stemmetje te lachen. Manisch, of in die buurt, vermoed ik. Ze ziet er blij en gelukkig uit: dat moet fijn voelen. Maar als het omslaat, pff…

 

Uiteindelijk blijf ik alleen op de afdeling achter. De mannen roken nu continue, zo lijkt het. Blijkbaar sluiten de onderwerpen van hun gesprek ook op elkaar aan. Iets, dat ik absoluut niet kan volgen. Ten eerste versta ik de meesten niet en daarnaast praten ze ook steeds door elkaar heen. Schijnbaar onbewust van de aanwezigheid van hun omstanders. Schiet mij maar lek!

Ik ga naar mijn kamer en haal alvast mijn Seroquel op. Mooi niet dus. Ter plekke innemen. Maar ik wil nog helemaal niet slapen. Ik heb het iets minder voor het zeggen hier. Ik ga lekker in bed zitten schrijven.

 

Het is nu 23.00 uur en ik moet morgen zo vroeg op voor een lange, lange dag. Nu dan toch maar m’n medicatie gaan innemen.

C’est ca!

Emotionele Geremdheid

(5 april 2012)

 

Hiermee de kern samenvattend van mijn beleving op dag twee van mijn pauze. Het levert me uitsluitend, nét voldoende uithoudingsvermogen op om de dag met mensen om me heen te doorstaan.

Ik heb er van tevoren over nagedacht hoe mijzelf te laten zien en wat wel en niet aan te gaan met anderen.

Schrikbarend, eerlijk gezegd. Het verschil tussen een oude en nieuwere versie van mezelf is levensgroot.

Dat levert een behoorlijk aantal conflicten op, in mijzelf.

Geen moment voel ik me op mijn gemak tussen de anderen. Zelfs niet als ik even alleen ben ik de huiskamer; er kan immers elk moment iemand binnenkomen, en wie? Ik ben voor de volle 100% op mijn hoede. Mijn gedrag stemt totaal niet overeen met mijn emoties. Dat veroorzaakt stress en in eerste instantie spanningshoofdpijn.

 

‘Wie ben ik’, rijst opnieuw de vraag. Ik heb een houding aangenomen die voor 180˚ staat op die van mijn entree in de groeps schematherapie. Ik was strijdvaardig en ‘mezelf’, die van tegenwoordig. Degene, die bereid is af te dalen in een diepe duistere grot om mijn angsten tegemoet te treden en ze tot vrienden te kneden. En nu ben ik stevig afgesloten. Teruggetrokken, maar wel in ‘t zicht. Zelfs nu ik veilig en wel in mijn bed zit te schrijven, kom ik niet tot mezelf. Die stress gaat zich opstapelen, weet ik uit ervaring en hoe ik daar mee om zal gaan laat ik nog even open. Deze wetenschap is niet nieuw. Maar de omvang zo groot, dat ik voortdurend een lichte paniek voel.

Het is zelfs zo groot, dat ik er nu niet verder over wil schrijven of denken. Daar ben ik te moe voor ook. Ik ga slapen: 22.15 uur.

Pasen in opname

(7 en 8 april 2012)

 

Ik slaap deze ochtend zolang als ik kan. Het is zaterdag, dus een puinhoop met ontbijten. Ieder voor zich, maar er is niet veel te eten op deze afdeling. Er staat nog een bakje Activa muesli van mij in de koelkast. Er stonden er nog drie, dus wat een geluk dat er toch nog een voor mezelf staat. Ik lepel het bakje leeg. Neem een boterham met Peijnenburg en ga als de wiedeweerga weer naar mijn kamer. Tot de deur naar afdeling twee opengaat. Aankleden, geen zin in maar het moet. Wassen, geen zin in, maar ik ruik. Toch maar doen dan.

Ik pak mijn handwerk en ga maar naar Crea. Ik wil niet eens handwerken. Ik wil niets. Ik maak geen contact, praat niet en zit afzonderlijk. Het wordt me hoe langer hoe duidelijker hoe ziek ik ben en ook dat ik dat misschien wel wil blijven.

 

Tijdens de lunch eet ik veel te veel. Zoals steeds tijdens de maaltijden. De kilo’s komen er zonder enige moeite bij. Ik ben er onverschillig onder. Is er nog iets enigszins prettig: eten.

Na de lunch heb ik zoveel last van winderigheid, dat ik me in mijn kamer terugtrek. Even later, diarree. Ik twijfel niet eens en ga gewoon naar bed. Zonder moeite slaap ik weer een paar uur. Ik houd niet van de dag. En dat wil ik wel zo houden hier, het is hier doods en ongezellig. Ik wil naar huis. Verder met mijn ‘eigen’ leven.

 

 

Zondag 8 april 2012, 1ste Paasdag

Met de dag sta ik somberder en zieker op. Ik rek het opstaan zo lang als mogelijk. Makkelijk in het weekend.

Vanmiddag naar huis, om met mijn gezin te gourmetten. Ik wil graag weg hier, maar weet dat ik thuis ook geen knip voor mijn neus waard ben.

Angst

(9 april 2012)

Een restantje leven in een leeg omhulsel. Hoe kan angst dan toch zo zwaar zijn? Zoiets als een zwart gat, dat alles aantrekt maar uit alle macht niets toelaat. Het is mijn ontstaansgeschiedenis. Alles is opgebouwd uit angst. Een schijnbestaan achter een façade. Hoe heb ik dan toch nog zover weten te komen? Ik zoek geen antwoorden. Het verbaast me slechts.

 

Dit kan de plek zijn. Het eind van mijn pad. Ik kijk om mij heen, maar vind geen tekenen. Ik besluit om verder te gaan. Ik wil de plek vinden en zeker weten, dat ik er ben. Zonder twijfels.

Misschien is dit een valkuil van het leven: ‘Jij gaat pas dood als het gebeurt, niet eerder. En denk niet, dat jij dat bepaalt. Ik ben sterker dan jij. Sterker dan de dood. Jij bent niet voor niets ontstaan en maakt je werk af. En dat weet jij. Kijk maar in jezelf. In het diepst van je ziel. Red je kinderen. Make a better World. Het is je opgedragen, toen je besloot je open te stellen voor nieuw leven. Meer leven. Je moest het toen herkend hebben. De binding aan mij. Jouw overgave. Vanaf nu moet dit je eerste gedachte zijn. Denk aan mij. Tot een later moment’.

 

En die angst dan? Gewoon maar laten bestaan, denk ik. De angst zal verdwijnen als mijn omhulsel vulling vindt, hoop ik. Laat dit voorlopig mijn houvast zijn, dan kan ik weer verdergaan.

Aarden

 (14 april 2012)

Het is al zo lang een feit en nu kom ik er niet meer onderuit. Ik kan niet meer aarden in mijn leefomgeving. Maar omdat ik er niet mag uitstappen voor mijn kinderen en ook hun ouderlijk thuis niet mag opdoeken, zit ik zo klem als maar mogelijk is. Daarom is mijn enige uitweg mijn bed.

Het is pure Wanhoop, die mij steeds bespringt. Haal me hier toch uit! Geef me een ziekte om aan dood te gaan. Betrek me bij een dodelijk ongeluk.

Vandaag kennen we elkaar dertig jaar, Lief en ik. Wat is kennen? Het leven verandert voortdurend; wij dus ook. Ik weet er geen weg in te vinden. Ik wil alleen maar weg. Maar ik lijk op een parasiet. Heb me afhankelijk gemaakt van Lief, als een soort levensgarantie. Maar het leven is sterker en wil anders. Het is onmogelijk voor mij om nog op mezelf verder te gaan. Geen woonruimte, nauwelijks geld. Ik heb mezelf volledig in de nesten gewerkt. Dertig jaar lang. Het is genoeg geweest. Ik kan nergens meer aan voldoen en ter bevestiging heeft Lief alles van me overgenomen. Ik ben klaar met het leven. Voor nu, terug naar bed. Tot de dag voorbij is en Lief schoon aan de haak is. Kan ik me eindeloos schuldig voelen. Een hoge prijs om weer een beetje ruimte terug te krijgen.

Loesje

(23 april 2012)

 

Wie kent Loesje niet? Nou ja, niet persoonlijk, maar de kernachtige teksten die onder deze naam de ronde doen. Wij hebben de scheurkalender voor dit jaar weer eens gekocht, vorig jaar natuurlijk al. Sommige dagen achtereen hebben een thema. Als een thema mij aanspreekt noteer ik de teksten, netjes ingedeeld op onderwerp. Jammer, dat ik me al vanaf vóór de jaarwisseling al zo ‘dood’ voel. Meestentijds neem ik de moeite niet eens om de teksten te lezen. Als het leven weer een klein beetje tot mij doordringt, denk ik er ineens aan en neem er notie van.

Het noteren start als er een aantal dagen achtereen positieve, leuke en lieve teksten aan mij voorbij trekken. ‘Leuk’, denk ik. Opschrijven om te gebruiken als een van mijn lotgenoten een opkikkertje nodig heeft. Het thema ‘recepten voor een goed humeur’ wordt geboren. Het aantal telt tot nu toe acht stuks. Wat ik een heerlijke vind is: REGELTJES

ZIJN ALS LIJNTJES

 

JE KUNT

ERTUSSEN

SCHRIJVEN

 

Een geschenk voor Borderline, die in zijn vuistje lacht en goedkeurend knikt.

 

De laatste week passeren vooral teksten over de Dood. Op de achterzijde van de scheurblaadjes. Een soort tweederangs  Loesjes ofzo.

Wat is jouw antwoord op de Dood?

Dingen om te doen als je dood bent: een kist-warming-party geven.

Als ik doodga zal ik er gegarandeerd een boek over schrijven.

 

De laatste vind ik opmerkelijk. Ik heb me dat al eerder voorgesteld te doen. Bijzonder.

Het boek wordt al geschreven, merk ik, want ik voel me al lang ‘dood’. De tijd heeft me ongemerkt ingehaald en ik heb mijn eigen sterven gemist. Dood is gewoon, dat wat je je voorstelt als je nog leeft. Dood is dodelijk. Dood is niet meer kunnen ontsnappen. Dood is eeuwig verlangen.

Wat in elk geval voor mij duidelijk is; ik hoef geen suïcide meer te plegen, ik ben toch al dood. 

 

Ontsnapt

 (25 april 2012)

 

Eindelijk heb ik me kunnen losrukken uit de greep van de hulpverlening. En… het doet me goed! Ik bepaal wat wel en niet goed is voor mij en op welk moment. Niet iemand die het goed bedoeld, niet iemand die mij iets ‘oplegt’. Niet iemand die mij niet kent, want ik ben uniek en ben niet een geval die ergens toe behoort. Geen algemene regels om me aan te houden, geen onnodige wegen volgen en  geen ‘gedoe’ meer. Ik ga binnendoor. Snijd bochten af en ga mijn weg. Borderline kan zich er helemaal in vinden en Depressie krijgt een flinke schop onder de kont van de medicatie. Let maar op!

Glad

11 mei 2012

 

Zo voelt de grond onder mijn voeten aan. Spiegelglad midden in de lente. Ik glijd weg, voel geen houvast. Om niet te vallen houd ik mijn lichaam zo ontspannen mogelijk. En dat terwijl de vulkaan in mij begint met sputteren. Juist nu. Er komt een eruptie. Daar twijfel ik niet meer aan. Ik kan alleen maar hopen het tegen te kunnen gaan voor ik naar het lab moet, morgen. Ik wil daar niet met kapot gekraste armen komen, maar verder is er niets of niemand meer die me kan tegenhouden. Lief niet, en de kinderen niet. En dan kan Lief nog zo vaak zeggen, dat ik bij hen hoor: ik wil het wel geloven, maar voel het niet. De gladheid heeft mij van mij geloof doen vallen.

Ik hoor nergens meer bij, want ik voel het doodgewoon niet meer. Niets doet me nog goed. Ik vind nergens hoop. Ik ben terug naar toen. Toen ik noodgedwongen mijn eerste kamer betrok, negentien jaar en doodongelukkig. Helemaal alleen, overgeleverd aan… Ik ben net zo bang. Bang voor de nacht, bang voor morgen. Bang voor de overweldigende hulpeloosheid in mij, waar niemand bij kan.

 

Ik maak afspraken met lotgenoten. Steeds vaker, niet omdat zij mij wel begrijpen of dat zij wel bij mij kunnen komen, maar omdat ik er daar kan zijn zoals ik ben zonder me schuldig te voelen. Zonder me te moeten verontschuldigen, zonder me te moeten schamen. Ik hoef zelfs niets te zeggen. Ik hoef niet beter te worden en het is goed als ik kies voor de dood.

 

Het kan niet lang meer duren, mijn stervensproces is begonnen. Het is goed; onderuit gehaald door een verraderlijke gladheid, die blijkbaar alleen mij tot last is. Gladheid in de lente. Wie had dat kunnen denken. Er is net een kroon tussen mijn kiezen terecht gekomen. Ik ken dat gevoel. Zelfs mijn kronen glijden al uit mijn gebit; ik begin al uit elkaar te vallen. ’t Is wel een mooie. Ik bekijk ‘m eens goed. En dan te bedenken dat die lieve tandarts van mij (echt lief) de tijdelijke kroon hiervoor, eruit moest breken. Het zal wel aan de gladheid liggen. Ik maak ‘m schoon en leg ‘m netjes in de vensterbank in de keuken. Mooi plekje daar, decoratief.

 

Ik ga de wachtkamer van het lab in. Ongelooflijk, maar er is bijna niemand. Ik kan meteen mijn papieren overhandigen. Ik geef mijn rijbewijs erbij als id. Nou, dit formulier kennen ze nog niet, dus het moet grondig bestudeerd worden. ‘Mevrouw, we hebben uw paspoort nodig. Er moet een kopie aan toegevoegd worden’. De vulkaan in mij roert zich. Mijn god, is het me gelukt hier te komen, moet ik terug om mijn paspoort te halen.

 Ik weet niet of mij dit gaat lukken met deze gladheid. Ik ga naar huis en pak het etui met de paspoorten uit mijn kastje. Het voelt niet goed en als ik er in kijk, is het leeg.

Ik wankel en durf geen stap te zetten, want mijn gedachten laten mij mezelf zien. Ik zit met een nummertje in mijn hand op een bank in het stadskantoor te wachten op mijn beurt. Ik moet een nieuw paspoort aanvragen. Nu, want ik heb geen tijd meer te verliezen. Dit kan ik niet meer opbrengen. Zo gaat het niet lopen. Ik wankel naar zolder om te zoeken op een plek, waar de paspoorten eigenlijk hóren te liggen. Ik moet gaan zitten voor ik val. Kijk dan op de betreffende plek, maar ‘nee’, geen paspoort.

 

Op de zoldertrap glijd ik uit. ‘Au’, drie treden lager krabbel ik weer op. Ik kan het net nog opbrengen om een stoel te pakken, erop te gaan staan en ik mijn kastje te kijken. Godzijdank, dáár! Een paspoort. Het borrelt opnieuw van binnen. Als het nu maar die van mij is. Dat is het! Nu niet verder denken, onmiddellijk terug naar het ziekenhuis.

 

Ik overhandig de papieren opnieuw en geef er mijn paspoort bij. De baliemedewerkster noteert iets en ik krijg mijn paspoort weer terug. Ik ben stomverbaasd. Er zou een kopie bij de papieren gevoegd moeten worden. ‘Ik heb het ISBN nummer genoteerd’, zegt mevrouw huppeldepup. Maar… en ik doe mijn hele verhaal van een uur geleden. Dat schept verwarring. Ben ik voor Jan Doedel mijn paspoort gaan halen? Dit klopt van geen kanten en wat erger is: ik verdraag het niet.

 

In Godsnaam: geef mij de regie. Hitte stijgt omhoog. Als het nu maar niet gaat beginnen, de eruptie. Alhoewel, ik ben toch in het ziekenhuis. Ik doe mijn omslagdoek af, misschien is het dan nog te onderdrukken. Ik moet wachten en wachten en wachten en voel me alsmaar hopelozer worden. Een schreeuw op mijn lippen kan ik net terugduwen. Ik zie mijzelf jammerend mijn armen op de balie leggen en hoor mezelf fluisteren:’Doe nou wat ik zeg!’ Luister naar me, in godsnaam. Luister naar me! De tranen komen tevoorschijn net op het moment dat mevrouw huppeldepup terugkomt van haar rondje ‘navragen’. ‘Weg met die nattigheid, dat zorgt voor nog meer gladheid’. Eindelijk geregeld, toch nog binnen een kwartier.

 

Ik kan meteen door naar het prikkamertje. En daar doe ik voor de zoveelste keer mijn verhaal. Mijn verhaal over mijn niet of nauwelijks aan te prikken aderen. Ze luistert wel, de prikster. Het kan me ook eigenlijk niet schelen. Ze mogen me doodprikken. Na twee keer mis, haalt ze een ander erbij. Die prikt ook nog eens drie keer mis en dan eindelijk op mijn aanraden, wordt de iets toeschietelijker ader op mijn hand aangeprikt. Als ik eindelijk wegga denk ik:‘Zo, dan hebben ze nu het bewijs dat ik al maanden geen alcohol heb gebruikt, en als reactie op andermans wantrouwen ga ik me vanaf nu kapotzuipen’ Nog een weekje wachten tot de refusal uit mijn lijf is, dan gaat het licht op groen.

Vriendschap

(17 mei 2012)

 

Onlangs las ik van ‘Loesje’: ‘Hoeveel blijtjes zitten er in een vriendje?’ Het viel me op, omdat ik de vraag leuk vond.

Ik denk er heel serieus over na en kom niet eens tot het begrip ‘vriendje’.

 

Mijn automatische reactie ‘ik heb geen vrienden’ probeer ik te omzeilen. De vraag, wat maakt iemand tot vriend borrelt omhoog en ik vind geen antwoord.

 

Er zijn culturen waarin je als vriend beschouwd wordt als je een uitnodiging krijgt om te komen eten. Vanaf dat moment schijn je van elkaar op aan te kunnen. Je kunt altijd een beroep doen op de ander en die zal zijn uiterste best doen om je te helpen. Ik vind dat een hele mooie gedachte, maar dat houdt in, dat je jezelf moet wegcijferen om er voor die ander te kunnen zijn en dat hoort dus niet in onze cultuur.

Wat dan wel? Ik vermoed, dat het meer met een zielsverbondenheid te maken heeft. Zo’n mooie gedachte dat je elkaar kent uit een vorig leven, maar ik weet niet eens of ik daarin kan geloven.

Wat dan wel? Lotsverbondenheid? Nee, dat betekent niet automatisch ‘vriend-zijn’

 

De laatste tijd probeer ik met een verscheidenheid aan mensen om te gaan. Een ding hebben we gemeen: ongelukkig zijn. Dat geeft geen vriendschap, alleen de (on)veiligheid van de herkenning.

Ik kom tot de conclusie, dat vriendschap voor een ieder een andere betekenis heeft.

 

Als ik goed nadenk heb ik daar zelfs wel ideeën over.

Ik ervaar iemand als vriend als je van elkaar kunt leren en dat ook bereidt bent te doen.

Ik ervaar vriendschap als een vreemde je iets aanbied, geheel belangeloos. Zo komt het mij regelmatig voor dat ik een nog geldig parkeerbonnetje aangeboden krijg. Het gebaar, daar gaat het om. Het is in elk geval vriendelijk en zou aan de basis van vriendschap kunnen liggen.

 

Moet vriendschap eigenlijk wederzijds zijn? Er zijn zoveel vragen rondom vriendschap! Teveel voor mij.

Vriendschap is een te moeilijk begrip. Het kan van zoveel kanten benaderd worden. Wetenschappelijk, filosofisch en ga zo maar door. Daar wil ik liever niet in verstrikt raken.

 

Ik ken geen vriendschap en blijtjes…?

 

Waar ik mee bezig ben

                                                                                                                                                                                                            (6 juni 2012)

ls ik naga welke mogelijkheden ik heb om een eind aan mijn leven te maken, heb ik niet veel keus. Zeker niet als ik geweldloos en min of meer in vrede het leven wil verlaten. En met medeweten van mijn gezin. (Hoe zit het ook alweer met die hoge eisen?).

 

Vooral dat laatste maakt het heel erg moeilijk. Zolang ik niet overvallen word door een duidelijk dodelijke ziekte, moet ik dus iets ‘bedenken’ met hetzelfde effect.

Ik kan natuurlijk van de trap vallen, maar de garantie dat ik dan mijn nek breek en sterf, heb ik niet.

Eigenlijk kom ik na veel brainstormen op het gebruik van de combinatie fibromyalgie, eetstoornis (dat toch tot mijn borderline behoort) en depressie. Dat moet erin kunnen gaan bij anderen. Overleden na een lang ziekbed aan duidelijke mankementen.

 

Een begin is er overduidelijk. Al is het maar de bevestiging van de fibromyalgie waardoor mijn lichamelijke onmogelijkheden overduidelijk merkbaar zijn. Mijn kids roep ik al langere tijd in, om zaken van mij over te nemen. Iets, dat ze zonder enig morren graag doen. Bij fibromyalgie en depressie hoort ook extra vermoeidheid, evenals bij Lupus en hooikoorts. De laatste twee ben ik nog vergeten te noemen. En ouder worden niet te vergeten. Kortom alle reden om langdurig op bed te liggen en mijn afnemende conditie te verklaren. Honger krijg ik niet van op bed liggen en om toch nog enigszins te kunnen genieten, eet ik de hele dag door dingen die ik lekker vind en waar ik dikker van word. Zie hier alle ingrediënten die aan de basis liggen van mijn verkapte suïcide.

 

Hoe het proces verloopt? Het uitgangspunt laat een zeer passieve moeder zien, die vrijwel niets meer doet en niets meer kan, maar zich beslist niet zielig gedraagt. (Dat deed mijn moeder, ik dus niet). 

Ik maak er grapjes over en probeer dingen boven mijn macht te doen. Geeft toch een ander beeld.

 

Inmiddels leef ik alweer vijf maanden op deze manier en krijg het alsmaar benauwder.

Eenmaal op mijn hurken, kom ik niet altijd meer omhoog. Een leuk incident deed zich voor bij BBC. Teske en ik keken naar de spiegelreflexcamera’s op buk- en hurkhoogte. Er komt een verkoper naar mij toe en vraagt of hij ons van dienst kan zijn. Ik kom niet meer omhoog, dus steek ik mijn hand uit vergezelt door de mededeling: ‘Ja, als u mij een hand geeft kan ik eerst weer omhoog komen’. Hij kijkt me met een onduidelijke blik aan. Ik vind het inmiddels heel gewoon. Als ik het thuis vertel, lachen Teske en ik zich suf.

Maar hoe verder? Dat valt nog niet mee. Ik heb Engelse docu’s voor de geest van mensen van vierhonderd kilo. Daar ga je dus gewoon aan dood, maar het leven dat je leidt voor je zover bent is niet aantrekkelijk en erg belastend voor de omgeving. Eigenlijk wil ik dat dus niet. Het moet eerder voorbij zijn. Ik gok op mijn sterk afnemende conditie en valpartijen. Misschien heb ik niet zo’n sterk hart en stopt het ermee als ik iets wil ondernemen, dat het niet meer aan kan. Dat zou mooi zijn. Perfect eigenlijk. Ik ga eens even googelen.

Van gebeurtenis naar gebeurtenis

 29 juli 2012

Mijn hart gaat tekeer. Het tromgeroffel in mijn borst is verontrustend. Met trillende handen probeer ik de juiste toetsen te raken. Ik moet iets kwijt en er is maar een plek waar dat kan. Hier!

Het wordt geen schrijfsel met zelfspot. Er is geen ruimte voor humor. Er valt niets te lachen en er zal weinig zijn waar een ander mij in kan steunen.

Het gaat om een waarheid, die in twee zinnen is te verwoorden, maar verdiend veel meer aandacht.

Dus rijg ik woorden aan elkaar om dit vreselijke gegeven langzaam te naderen.

Met het uitkomen van Wat een Avontuur gebeurde min of meer iets soortgelijks. Ik moest iets schrappen van mijn lijstje. Een lijstje, dat nauwelijks nog items bevat en daarom zo angstaanjagend is.

Mijn leven heeft al lang geen waarde meer voor mezelf. Ik zou nog heel veel willen doen, maar de tijd is op. De resterende tijd heb ik nodig om beter te worden. In elk geval iets beter dan nu. En dat, op heel veel fronten. Met het debacle van een kleine maand groepstherapie, dat had moeten leiden naar een intensieve schematherapie, zoals ik dacht, is alles verloren gegaan. En dan kijk ik niet door een verliesbril. Het was mijn laatste en enige hoop. Ik kwam er slechter uit, dan ik erin ging.

Tjee wat deed ik mijn best om zover te komen. Ik worstelde mezelf uit een cocon, welke er niet op was gebouwd om ooit nog open te gaan. Niet van binnenuit, niet van buitenaf. Ik refereer aan Wat een Avontuur om duidelijk te maken hoeveel het mij kostte er een opening in te maken en eruit te klimmen. Uiteindelijk was ik er klaar voor. Redelijk stabiel en méér dan gemotiveerd, in de wetenschap verkerende dat het mijn laatste kans was.

 

Ik gaf alles, meer dan de anderen aankonden. Met de waarheid op tafel zag ik de heftigheid en het immense verdriet voor mij liggen. En niemand kon mij helpen. Het bleek teveel en vooral te onverwacht voor hen. Ik moest alles weer inpakken en vertrekken. Begrijpen deed ik het wel, maar hoe had ik mezelf zo kunnen misleiden door zoveel geloof te hechten aan uitsluitend verbetering.

 

Mijn leven was hiermee beëindigd, mijn laatste kans verbruikt. Ik voelde me weer twintig; verloren van het leven. Punt uit.

Terug naar mijn cocon. Ik kroop erin en liet slechts een minuscuul klein gaatje bestaan. Het was wijsheid, die mij dat gebood. Er moest een draadje naar buiten blijven. Voor mijn gezin. Uitsluitend voor mijn gezin.

Ik nam mijzelf een ding voor: in leven blijven voor mijn kinderen. Zij hebben mij nodig. En ik laat me nodig zijn. Het is mijn manier van overleven.

 

Concreet betekent het, wachten op de volgende gebeurtenis. Leven van gebeurtenis naar gebeurtenis. Gebeurtenissen, die mijn kinderen beleven en die ik op de achtergrond bezie. Ik mag hen niet van hun leven weerhouden. Ik mag het niet verpesten. Ik mag er geen smet op werpen.

Een aantal dingen wíl ik ook nog meemaken. Gelukkig. Fenna, die volgend jaar haar eindexamen HAVO doet; die achttien wordt. Ik wil nog weten welke keuzes ze gaat maken. Ik wil wachten op haar eerste echte liefde. Ik wil haar nog zien stralen.

En Jelmer, die net de baard in de keel heeft. Ik wil weten of hij het VWO haalt en wat hij gaat studeren. Ik wil hem man zien worden. Ik wil ook getuige zijn van zíjn eerste liefde. Ik wil ze het allerliefst nog zien uitvliegen. Maar twijfel aan de haalbaarheid hiervan.

 

Vandaag schrap ik een gebeurtenis. Fenna komt terug van haar eerste vakantie, alleen met vrienden. Ze waren naar Hongarije, naar een andere vriend en zijn geboortegezin.

Ik voel uitsluitend afstand, van alles. Maar ik heb het gehaald, al kon ik het bijna niet opbrengen haar van Schiphol op te halen. Mijn lichaam weerhoudt mij en speelt onder een hoedje met de dood.

Nu ga ik verder met wachten tot mei 2013 en hoop het te halen.

Geen gezinslid die dit mag weten. Nooit.

 

… gebeurtenis,

1 april 2013

 

Ze jagen mij angst aan. Gebeurtenissen.

Met name die, die min of meer vast staan, waar ik in zekere zin naar uitkijk. Of beter gezegd, die ik verwacht. Als vanzelfsprekendheid.

 

Ze maken mij doodsbang, want ze bevatten geen greintje leven. Uitsluitend zakelijkheid, functionaliteit, gegevens, zonder betekenis voor mij.

 

Volgende maand wordt ze achttien. Doet ze haar eindexamens middelbare school.

Het doet me niets. Gunt me geen doorkijkje naar iets bijzonders, naar emotie.

 

De rest van mijn leven is dodelijk voorspelbaar.

De leegte overweldigend.

De dood komt alsmaar dichterbij. Als een geschenk, dat ik dolgraag wil aannemen.

 

Help mij, voor mijn kinderen.

Gevonden

(25 mei 2013)

 

Vandaag kwam ik, na anderhalf jaar zoeken, daar waar ik naar op weg was.

 

Het punt in het universum waar ik mijn antwoord vind. ’ Isolated in the outside’, zoals Birds het weergeeft. Het is hier en nu waar mijn heden eindigt. Mijn vertegenwoordiging  te midden van jullie, mijn dierbaren stopt. Ik val samen met Kreukels, mijn boek. Voor mij is hier geen toekomst meer.

 

Het is duidelijk. Ik lijd aan een ongeneeslijke ziekte en ik ben terminaal. Ik kán niet meer. Het is niet anders. Er zijn geen vraagtekens.

 

Vanaf vandaag ga ik afronden. Me klaar maken om afscheid te kunnen nemen.

 

Ik zoek woorden om mijn daad acceptabel te maken. Acceptabel voor mijn nabestaanden.

Ze zijn er niet. Ik wil geen leugens gebruiken om jullie leed te verzachten. Valse troost, valse hoop. Het is jullie taak hier je weg in te vinden.

Het enige dat ik jullie kan geven is de wetenschap, dat ik het nooit zo heb gewild. En dat juist jullie bestaan, mij jarenlang ervan heeft kunnen weerhouden. Ik heb zo mijn best gedaan en zoveel strijd geleverd.

 

Mijn strijden is voorbij. Er valt niet te vechten tegen een van tevoren vastgelegd feit.

Ik draag schuld en neem dat mee naar wellicht een volgend leven. Het is mijn karma.

 

De spijt omtrent mijn keus is immens en toch en toch…

 

 

niets

doet me iets

verloren emoties

 

slechts pijn op mijn borst

en honger en dorst

als ballast meegetorst

 

…zonder mij…

ben ik slechts leegte

geen stem geen gehoor

…zonder mij…

 

nog even

dan laat ik het leven

voor wie er om geven

 

geen schuld of verwijt

alleen maar mijn spijt

ik ben jullie kwijt

 

…zonder mij…

ben ik slechts leegte

geen stem geen gehoor

…zonder mij…

gaan jullie nu door

 

 

…Laat me los…

het spijt me van alles

kom help en bevrijd me

en laat me los

 

…je kan het…

…alleen…

 

maar houd me vast als het nodig is

in gedachten

en je vind me in alles om je heen

 

maar al denk ik soms dat het zo beter is

kan ik het niet helpen dat ik jullie zo mis

 

 

Marianne, 8 juni 2013

Geïnspireerd op het liedje ‘Dat ik je mis’ van Maaike Ouboter

YouTube